
Leven in het interbellum
Lang leidde ik mijn leven als een sneltrein. Af en toe was er een stop. Dan moest er een baby worden gebaard of een borst worden afgezet. Daarna denderde het weer voort, hup, mee in de vaart der volkeren. Totdat vorig zomer mijn trein abrupt écht tot stilstand kwam. Een noodstop met piepende remmen.
Daar stond ik dan, op een rangeerterrein voor strikt noodzakelijk onderhoud.
Nu zit het gesleutel erop. Ik mag ik er na driekwart jaar weer op uit, een paar proefritjes maken. Weer naar kantoor. En dat is nogal onwennig.
Aan het ontvangst door mijn collega’s ligt het niet. Dat was hartverwarmend. De zaterdag voor mijn rentree stonden twee dames uit mijn team op de stoep. Met een appelboom en een fles wijn. Een appelboom staat, zo liet ik mij vertellen, voor liefde, vertrouwen, dankbaarheid en onsterfelijkheid. Aan die boom, die inmiddels een mooi plekje in onze tuin heeft gekregen, groeit straks de Groninger kroon, naar het schijnt een zeer oud appelras. Een prachtig welkom-terug-cadeau namens het hele team. En volgende week ga ik uit eten, met mijn baas en twee collega’s uit het managementteam. Een welkom-terug-diner. Heerlijk! De warmte op het werk ontroert me. Ik vind het fijn om weer een beetje terug te zijn. Niet meer helemaal langs de zijlijn te staan. Maar gewoon is het nog niet.
Ik voel me stram en roestig.
In de lift op weg naar de 14e verdieping waar mijn team zetelt, kijk ik naar mezelf in de spiegel. Ik zie een vrouw die ik niet ben. Een vrouw met zo’n lekker praktisch, kort moederkapsel. Alleen het henna-kleurtje ontbreekt nog.
Na negen maanden hoofddoek, had ik vorige week mijn coming out met een kersverse coupe. De hoofdhuidkoeling, die moest voorkomen dat mijn haar door de chemo zou uitvallen, is afgelopen zomer slechts gedeeltelijk succesvol geweest. Dagen achtereen kamde ik niet alleen klitten maar ook krullen van mijn hoofd. Bedroefd sloeg ik gade ik hoe mijn kapsel door het doucheputje verdween.
Het was natuurlijk niet mijn eerste keer. Toch blijft het kut, kaal worden.
Het enige voordeel is dat je je maanden lang niet hoeft te bekommeren over je bikinilijn. Omdat mijn hoofdhuid tijdens ieder chemoshot licht werd bevroren middels een badmuts met koelelementen, hielden enkele slierten stand. Koppig verzet tegen het chemogeweld. Maar het resterende haar werd piekerig en pluizig, zodat ik een treffende gelijkenis begon te vertonen met de mottige heks uit het spookhuis van de Efteling. Om dit leedwezen te maskeren, droeg ik dus een hoofddoek. Dit in tegenstelling tot zeven jaar geleden. Toen koos ik een lange, net iets te blonde pruik, die ik al snel tot ‘Snolly’ doopte.
Met Snolly op mijn hoofd voelde ik me een figurant in een slechte film.
Tegelijk met de krokussen staken dit voorjaar mijn krullen weer de kop op. Tijd om de laatste lange plukken te knippen en het kopvod af te werpen. Iedereen vindt het prachtig. Complimenten alom. Dan snap ik wel. Je moet wel een enorme hond zijn om te roepen: ‘Ej, wat ben jij met een rotkop uit de chemo gekomen zeg’. Daarom zeggen mensen dat ze mijn coupe (het lijkt op een oma-permanentje) ‘lekker pittig’ vinden.
Fuck. Ik wil geen lekker pittig haar. Ik wil weelderige hé-Pam-je-haar-danst lokken tot over mijn schouders.
Maar tja, feit is dat ziekte niet alleen leidt tot verlies van vertrouwen in lichaam en leven, maar ook tot het verlies van looks. Natuurlijk, ook ik leer mijn kinderen dat ze niemand mogen beoordelen op hun uiterlijk. ‘Echte schoonheid zit van binnen’, preek ik dus regelmatig heel policor. Om er vervolgens achteraan te denken: ‘Het is vast een schele, kale vrouw met snor en veel lillend vet geweest die deze wijsheid heeft verzonnen.’
Ja, ik vind buitenkant best belangrijk, maar ziekte leidt niet alleen tot verlies, het levert ook iets op: relativeringsvermogen. Littekens, een kaal hoofd, een siliconenbooby, het boeit me allemaal niet zo, als ik maar mag leven. Maar daar zit ‘m de crux. Van dat leven ben ik namelijk nog niet zo zeker.
Alsof ik leef in een interbellum. De grote oorlog achter de rug, wachtend op het geweld dat komen gaat.
Op een alledaagse dinsdag kunnen mijn gedachten alle kanten op waaieren. Terwijl ik nadenk over een afdelingsplan, het avondeten en de moeizame zwemcarrière van zevenjarige dochter, vraag ik me af hoe ik er uit zal zien in de kist. En of ik dan ook zo’n steuntje krijg onder mijn kin, om te voorkomen dat mijn mond wagenwijd openvalt. (Mijn gebit staat immers niet eenvoudig toe om mijn lippen netjes opeen te persen.) Van de in mijn hoofd geënsceneerde begrafenis duik ik vervolgens weer in de wereld van Willie Wonka. Mijn kleuterzoon nestelt zich genoeglijk tegen mij aan terwijl ik voorlees uit Sjakie en de chocoladefabriek. Hopelijk kan hij geen gedachten lezen.
’s Avonds nemen Lief en ik het schema van het gewone leven door. Hoe zien onze dagen er uit nu hij een uitdagende nieuwe opdracht heeft, een opleiding volgt en ik straks weer vier dagen per week werk? We beginnen te puzzelen: werkdagen, opleidingsdagen, auto-uren, judotraining, twee voetbaltrainingen, twee keer zwemles, een voetbalwedstrijd, fitness, yoga, was, tuin, boodschappen…
Ieder dagdeel van de week dreigt dicht te slibben. Ik krijg het spontaan Spaans benauwd.
’s Nachts lig ik wakker. De roaring twenties stonden in het teken van uitbundig genieten. Ga ik nu mijn interbellum in het keurslijf van haast persen? Dat wilde ik toch niet meer? Ik ging er, voordat ik opnieuw ziek werd, zelfs voor op een cursus persoonlijke ontwikkeling.
Natuurlijk hoop ik dat ik het mis heb met mijn interbellum-gepeins en dat er nu een lange periode van Grote Vrede is aangebroken. Maar of mijn resterende tijd nu kort of lang is, de afgelopen maanden hebben mijn perspectief veranderd. Ik weet nog beter wat ik wel en niet wil met mijn tijd. Ik hoef geen sneltrein meer. Doe mij maar de toeristische route met een boemeltje. Natuurlijk, dat besef begon voor de diagnose ook al wel te dagen. Maar blijkbaar lukte het de kanker wel wat ik uit mezelf niet voor elkaar kreeg: me losrukken van de waan van de dag. Overtuigd doordrongen raken van wat écht belangrijk is in het leven: liefde, rust, tijd met mijn dierbaren.
Wat een inzicht! Werkelijk, een uitzaaiing doet wonderen voor je persoonlijke ontwikkeling.
Maar beseffen wat belangrijk is, is nog niet hetzelfde als er daadwerkelijk aandacht voor hebben en houden. Hoe dat voor elkaar te krijgen in het post-patiënten-bestaan, daar kan ik mijn hoofd dus over breken. Gelukkig hoef ik van de bedrijfsarts niet ineens naar de hoogste versnelling. Ik krijg tijd om mijn werkende bestaan weer rustig op te bouwen. En intussen is er een fijne collega die een groot deel van mijn taken voortreffelijk waarneemt. Wat een luxe! Ik grijp de ruimte die mij wordt geboden dankbaar aan om mijn sterrenbeeld eer aan te doen: wikken en wegen tussen inspanning en ontspanning tot ik de juiste balans vind. Dat ik daardoor soms een keer de slaap niet kan vatten, is niet erg. Ik heb tijdens mijn lamlendige periode genoeg in het voren geslapen om de rest van het jaar wakend door te brengen. En stiekem het boemeltje een keer afwisselen met de sneltrein is ook niet erg.
Zolang het maar vrede blijft.
Joerka Deen 11 april 2018 - 09:35
Bedankt voor een wederom onthullend, misschien wel onthutsend beeld van een kanker-patient die overleeft. Geeft wel perspectief is ons dagelijk bestaan van minor issues.
Knuffel, Joerka
Bas van driel 22 februari 2019 - 09:24
Jee Paulien, mooi geschreven, studie Nederlands zeker? 😉
Zelf mijn moeder verloren vorig jaar aan deze ziekte dus ik snap jouw angst en twijfel. Mooi om te zien hoe je het met open vizier tegemoet treedt. Wellicht lopen we elkaar tegen het lijf bij DUO, succes met weer wennen aan het werken, en ook met het vinden van waarde in kleine en grote dingen.