
Ode aan de mantelzorgmoeders
Door: Pauline van der Kolk
Ze ziet er bleek en broos uit. Mijn schoonmoeder ligt in een hoog bed onder de TL-lampen van de spoedeisende hulp. We staan om haar heen, Lief, zijn vader, zijn zus en ik. Het is begin oktober en halsoverkop zijn we uit verschillende windrichtingen naar het noorden gesneld.
Mijn 81-jarige onvermoeibare, hardwerkende schoonmoeder, de vrouw van nait soezen moar deurbroezen (Gronings voor ‘niet bij de pakken neerzitten’) is even uit ‘gebroest’.
Haar rechterarm en –been weigeren dienst. Bruusk lam gelegd door een herseninfarct.
Praten gaat moeizaam, maar haar ogen staan strijdbaar. Of ze gereanimeerd wil worden als die situatie zich voordoet, had de dokter gevraagd. Verontwaardiging. Natuurlijk! Ze lappen haar maar weer op, ze moet door. Ze is immers nodig. ‘Ik ben nog lang niet klaar.’
Ik leerde haar ruim 20 jaar geleden kennen. Mijn schoonzus zou terugkeren na een lange reis en we zouden haar huis schoonmaken.
Ik weet nog hoe ze kritisch mijn blauw gelakte nagels monsterde en minzaam opmerkte: ‘Ie hebt de handen anders niet veur de sier an ’t lief’.
Lief had me al gewaarschuwd: ‘Mijn moeder is een Duracell-konijn.’ Treffender had hij haar niet kunnen omschrijven. Ik ontdek het die dag en blijf me verbazen in de jaren die volgen. Mijn schoonmoeder heeft een tomeloze werk- en zorgdrift. Wanneer iedereen ineenzijgt van vermoeidheid, staat zij nog fier overeind, klaar om voor de zoveelste keer een keukentrapje te bestijgen om stof af te nemen van een richeltje waarvan niemand het bestaan bewust was. Of om paard te spelen voor haar kleinkinderen, te voetballen of te basketballen. Om boodschappen te doen voor een zieke buurvrouw of eten te koken voor een weeshuis van vrienden en familieleden. Dat vindt ze gewoon. Ondanks vergevorderde leeftijd, ondanks kwalen, ondanks pijn.
Alsof stilzitten gelijkstaat aan het plaatsnemen op een robuuste cactus.
‘Arbeiden zul je’, deelde ze mij die eerste dag mee. Dat motto kwam mij niet onbekend voor. Ik heb immers ook een handen-uit-de-mouwen-opvoeding genoten. En ook mijn moeder is van het nijvere, onbaatzuchtige soort. Staat klaar voor wie haar maar nodig heeft.
Ik heb bewondering voor mijn moeder en schoonmoeder en voor veel vrouwen van hun generatie. Zorgvrouwen.
Geboren rond de oorlog, opgegroeid in een tijd van schaarste. Veelal wel de hersens maar niet het geld om een opleiding te volgen. De handen waren thuis nodig, om te helpen in de huishouding of op het land. Later, toen ze zelf een gezin kregen, werkten ze niet of minimaal om voor hun kinderen te zorgen. Oppasoma’s die bijsprongen, waren niet zo’n vanzelfsprekend fenomeen als tegenwoordig. Integendeel, hun ouders waren vroeg oud. Versleten door langdurige, zware fysieke arbeid en het bestieren van grote gezinnen zonder technologisch vernuft. Dus waren onze moeders lang voordat de term participatiesamenleving was uitgevonden, druk met de zorg voor de generatie boven en onder hun.
Ik zie mijn moeder nog bezig als ‘sandwichvrouw’, met krulspelden zetten bij oma en kleding naaien voor haar dochters.
Nu kon je in die tijd met één inkomen een hypotheek en een gezin financieren, dat maakte het leven wat minder hijgerig dan nu. Maar toch, de ‘sandwichvrouwen’ van toen, werkten zich te pletter, waren van grote betekenis voor de maatschappij, zonder dat daar veel tegenover stond. In elk geval niet in de vorm van guldens of euro’s.
En waar de generatie van mijn moeders al vroeg begon met zorgen, vaak toen ze zelf nog kind waren, gaan ze er ook lang mee door.
Zaten hun moeders op hun zeventigste al met hun watergolven achter de geraniums van het bejaardentehuis, de oma’s van nu houden niet op met zorgen.
Mijn moeder bezoekt eenzame ouderen, is leesoma op een basisschool en is net als tot voor kort mijn schoonmoeder een steun en toeverlaat voor ons gezin.
Ook al zijn de rollen verschoven, liggen mijn moeders nu bovenop en ook al hebben ze de titel ‘sandwich-generatie’ overgedragen aan mij en mijn leeftijdsgenoten met kinderen, ik doe bij lange na niet voor hen wat zij deden voor hun ouders. Integendeel. In ons geval zijn de zorgtaken nog nauwelijks verschoven.
Toen ik zo onfortuinlijk was om twee keer ernstig ziek te worden, hielden onze moeders, zonder er veel woorden aan vuil te maken, ons gezin overeind. En ook zonder dat soort rigoureuze omstandigheden staan ze klaar. Lappen ze ramen, maken ze stamppot, verschonen ze bedden en spelen ze ganzenbord met hun kleinkinderen.
Nee, ze zijn beslist geen curlingmoeders. Geen ouders zoals je die tegenwoordig steeds meer ziet: mensen die alle rimpelingen in het leven van hun hun kinderen gladstrijken, die daardoor niet leren hoe ze zich zelf moeten redden.
Onze moeders hebben ons wel degelijk geleerd hoe we onze eigen boontjes moeten doppen. Maar nu zien ze ons soms in een anatomisch schier onmogelijke spagaat zitten tussen kinderen en carrière, en springen ze gevraagd en ongevraagd bij.
Ze benijden ons niet, onze moeders. Met onze dubbele banen, onze strak geplande weken, ons gehaast en gevlieg in deze hectische tijden. Maar ik benijd hen ook niet. Onze moeders kregen nauwelijks kansen voor studie, carrière en zelfontplooiing. Het was hard werken voor weinig erkenning.
Ze verdienen een ode: die vorige sandwich-generatie. Een ode voor groothartigheid, voor jarenlang bikkelen en buffelen, voor hulp zonder tegenprestaties.
Mijn dank is grenzeloos.
Helaas is mijn schoonmoeder nu uit gezorgd. Ze is weliswaar weer wat opgekrabbeld, kan weer kleine stukjes lopen, haar hand weer een beetje bewegen. Maar haar hoofd doet zeer en ze is moe, zo moe. En ze kan niet meer zorgen, niet meer van betekenis zijn voor anderen zoals zij dat wil. Anderen moeten zich nu om haar bekommeren en dat valt haar zwaar, dit Duracell-konijn dat ten langen leste is uit getrommeld.
Net na het herseninfarct reden we een à twee keer per week een uur heen en uur terug voor bezoek. Naarmate de tijd vorderde en ze weer op krachten kwam, nam de bezoekfrequentie af. Nu is ze thuis en redt ze zich weer met een lieve, behulpzame dochter in de buurt die praktische dingen regelt, een paar uur thuiszorg in de week en een dappere man die op z’n 81e heeft leren aardappels schillen en onderbroeken opvouwen.
Ik hoef niet te mantelzorgen. Voorlopig niet, maar wat als het wel nodig is? Hoe fix ik dat? Minder werken? Kinderen vaker naar de opvang? Hoofdbrekens.
Het kan toch niet zo zijn, dat ik kansen heb gekregen, jarenlang belangeloos zorg en hulp heb genoten en straks niet thuis geef als de rollen dan toch eindelijk worden omgedraaid?
De laatste tijd denk ik vaker na over hoe ik van betekenis kan zijn, in mijn privéleven en bij mijn werk. Zeker nu ik werk bij Noorderlink, en ik met een bevlogen team een congres mag organiseren dat geheel draait om betekenis; over hoe je van betekenis kunt zijn voor jezelf, je omgeving en de planeet.
Ik weet, dat als het nodig is, ik er wil en zal zijn voor onze ouders. En ik weet dat dat mantelzorgen niet makkelijk zal zijn. Maar als het aan mijn schoonmoeder ligt, breekt die tijd voorlopig nog niet aan.
Ik zit in de auto, onderweg naar mijn werk als ik haar even bel. Ik vraag hoe het gaat (‘Ach, we moeten door hè). Ik bied mijn excuus aan omdat ik al een tijdje niet geweest ben. (‘Dat geeft niet kind, wij redden ons wel’.) En ik vertel dat ik dit voorjaar nog een keer geopereerd wordt. Relatief kleine ingreep, één tot twee weken hersteltijd. 81-jarige schoonmoeder is vastberaden. ‘Meid, ik doe mijn best hoor. Tegen die tijd ben ik er weer voor jou.’
Ik begrijp het. Ze is nog lang niet klaar. Vanachter het stuur maak ik een kleine buiging.
Marga 1 februari 2020 - 16:47
Prachtig Pauline!
Mickey 1 februari 2020 - 16:57
Mooi geschreven weer!
Sharon 1 februari 2020 - 18:22
Mooi en precies geschreven hoe het is.
Top
Susan Hartman 3 februari 2020 - 13:55
hoi Pauline,
Mooi stuk en wat een treffende weergave van ook mijn moeder.